August De Boeck was een geboren en getogen Merchtemnaar. Hij werd geboren op 9 mei 1865 en overleed op 9 oktober 1937. August kreeg studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel en behaalde er de eerste prijzen.
In 1891 behaalde hij er ook de virtuositeitprijs voor orgel bij Alphonse Mailly. Hij studeerde ook orkesttechniek en compositie bij zijn vriend en privé-leraar Paul Gilson (1865-1942). De Boeck werd leraar harmonie aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen (1909-1920) en aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel (1920-1930). Van 1921 tot 1930 was hij directeur van het Stedelijk Muziekconservatorium te Mechelen.
Van 1919 tot 1921 was hij tijdelijk inspecteur van het muziekonderwijs in het Vlaamse landsgedeelte. Als organist was hij werkzaam aan de O.L.Vrouwkerk te Merchtem (1892-1895), aan de Sint-Bonifaciuskerk te Elsene (1894-1920) en aan de kerk van de karmelieten te Brussel (1900-1920). De Boeck schreef niet minder dan 350 composities in alle genres. Niet alles wat hij geschreven heeft, is van blijvende waarde. Hij schreef heel wat gelegenheidswerken in de ongunstige betekenis van het woord en niet alles is even afgewerkt. Nochtans treffen we in zijn omvangrijk oeuvre enkele werken aan die, ook met Europese maatstaven gemeten, beslist de vergelijking kunnen doorstaan met het werk van andere beroemde buitenlandse componisten.
Samen met Paul Gilson en Lodewijk Mortelmans probeerde August De Boeck zich los te maken van de al te grote invloed van Peter Benoit en zocht naar Europese aansluiting maar dit werd in de Vlaamse muziekwereld als revolutionair beschouwd. Zoals zijn generatiegenoten is De Boeck echter steeds een romanticus gebleven, met een vloeiende, mild- zangerige schrijftrant en een weelderige en kleurrijke instrumentatie. In zijn beginperiode werd hij sterk beïnvloed door de Russische nationale school met Rimsky-Korsakov en Borodin, wiens sprankelende muziek sterk inwerkte op zijn compositiestijl.
De Boeck nodigde Rimsky-Korsakov uit, samen met Paul Gilson, om te ontbijten toen de Russische meester in ons land een concert gewijd aan Russische muziek leidde. De in 1893 ontstane “Rhapsodie Dahoméenne” zou De Boeck zijn meest gespeelde orkestcompositie worden. Hier bewijst de Boeck zich de lessen van Paul Gilson en de voorbeelden van de Russische meesters op een heel persoonlijke wijze eigen te hebben gemaakt.
Vrij vlug speelde ook het Franse impressionisme een rol en toen Maurice Ravel enkele liederen van De Boeck ter inzage kreeg verklaarde hij dat ze even mooi waren als die van Gabriël Fauré. De Boeck zijn hoedanigheden als mens en als componist vinden echter hun oorsprong in het milieu van zijn geboortedorp en in wezen heeft hij zich nooit daaraan willen ontrekken.
In een zeldzaam interview, enkele dagen voor zijn dood, sprak De Boeck een oordeel uit over de jongeren onder de componisten:
“Er zijn veelbelovende krachten.
Maar over het algemeen mist hun werk grondige studie.
Men meent te vlug dat men het zonder de regels kan doen.
Maar men moet ze kennen om ze behoorlijk te overtreden.
Strawinsky zei eens aan een jong componist te onzent, die hem vroeg of het wel nodig was, fuga en contrapunt te schrijven: “ Leer fuga en contrapunt zolang en zoveel ge kunt!”.
Het was een wijs antwoord.
En dan, er is teveel maakwerk.
Het komt niet “van onder de gilet”.
Uit het hart moet het komen.
En de technische kennis, de beslagenheid doen de rest…
Als men technisch gewapend is, dan kan men de ingeving van het ogenblik, in al haar oprechtheid, des te beter vastleggen…”.
De Boeck was een levensgenieter met zin voor een eerder breugheliaanse humor. Met zijn originele humor heeft hij meegewerkt om de Vlaamse muziek op te trekken tot op een Europees peil. Vijfenzeventig jaar na de dood van De Boeck is het belangrijk dat enkele van zijn belangrijkste orkestrale werken kunnen herontdekt worden.
De oude jongensschool op de Reedijk werd gerenoveerd in 2014 en genoemd naar onze componist: het August De Boeckhuis. Hier is een museum gewijd aan meester De Boeck.